Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD3390

Datum uitspraak2007-12-13
Datum gepubliceerd2008-06-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/421773-05 en 13/047599-04 (TUL)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewezen verklaard is - onder meer – het nalaten van hulpverlenen aan een hulpbehoevende. De rechtbank neemt verdachte zeer kwalijk dat hij moedwillig heeft bijgedragen aan het creëren van een voor het slachtoffer bedreigende situatie. De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf er rekening mee dat verdachte jegens het slachtoffer dreigementen heeft geuit, terwijl het slachtoffer zich in het water van de Prinsengracht bevond. De rechtbank neemt het verdachte en zijn mededaders vooral ook kwalijk dat zij nadien, terwijl zij zich er van bewust waren dat het slachtoffer zich in een levensbedreigende situatie bevond, onvoldoende actie hebben ondernomen om het slachtoffer te redden.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/421773-05 en 13/047599-04 (TUL) Datum uitspraak: 13 december 2007 op tegenspraak VERKORT VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 1985, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres]. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2007. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd. 2. Voorvragen … 3. Waardering van het bewijs 3.1. Vrijspraak Ten aanzien van hetgeen onder 1 primair en onder 2 is telastegelegd: De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair en onder 2 aan verdachte is telastegelegd. Op grond van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen te verklaren dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging de dood ten gevolge hebbende en evenmin dat hij schuld heeft aan de dood van het slachtoffer in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van het rapport van de deskundige patholoog is de doodsoorzaak verdrinking, mogelijk in combinatie met lichaamsafkoeling. Het drankgebruik van het slachtoffer kan volgens de apotheker-toxicoloog Lusthof de onderkoeling hebben bevorderd. Vast staat wel dat het slachtoffer zeer veel alcohol had gedronken gezien het promillage van ruim 2, zoals dat door de toxicoloog is vastgesteld. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden waarom het slachtoffer nadat hij in het water was geraakt naar de overzijde van de gracht is gezwommen, waardoor hij mogelijk langer in het water is gebleven. Niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat dit zou zijn veroorzaakt door de door verdachte en mededader geuite dreigementen. Niet zeker is of de verdachte die immers de grootse moeite had het hoofd boven water te houden zich bewust is geweest van de dreigementen welke werden geuit door langs de gracht rennende verdachten. Op grond van de informatie waarover de rechtbank uiteindelijk beschikt, kan niet worden geconcludeerd dat verdachte en of zijn medeverdachten de drenkeling hebben belet uit het water te komen. Aldus ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank de in de telastelegging bedoelde causaliteit tussen de verweten geweldadige gedragingen en de uitingen van verdachte en medeverdachten enerzijds en de ingetreden dood anderzijds, zodat vrijspraak dient te volgen. De rechtbank spreekt verdachte van deze feiten dan ook vrij. 3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten aanzien van feit 1 meer subsidiair: op 2 oktober 2005 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, toen hij, verdachte, en zijn mededaders getuige waren van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde, heeft nagelaten om hulp te verlenen of te verschaffen aan die [slachtoffer], terwijl daarbij voor hem, verdachte en zijn mededaders redelijkerwijs geen gevaar voor zichzelf of anderen te duchten was, terwijl de dood van die hulpbehoevende [slachtoffer] is gevolgd; en op 2 oktober 2005 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, immers hebben verdachte en een mededader een dreigende en agressieve houding en toon aangenomen en een fiets in de richting van die [slachtoffer] gegooid, terwijl die [slachtoffer] in het water lag en daarbij voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: “We maken hem af” of “Ik maak hem af” en “Kom eruit, dan maken we het af” en “Ik maak je af, kom naar de kant” en “Kanker… als je uit het water komt, krijg je echt een pak slaag!”, althans woorden van gelijke strekking. 4. Het bewijs De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Nadere bewijsoverweging: De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat het slachtoffer door eigen handelen in het water is beland en er geen causaal verband is tussen het handelen van verdachte en het overlijden van het slachtoffer. Het schreeuwen verdachte kon nooit de dood van het slachtoffer tot gevolg hebben. De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat causaal verband ontbreekt en verwijst naar de waardering van het bewijs onder 3.1. Nadere bewijsoverweging: Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de fiets in het water geschopt is door verdachte nadat het slachtoffer reeds onder water was verdwenen en dit derhalve niet als bedreigend kon worden ervaren. Ook heeft zij aangevoerd dat de verbale uitingen van verdachte slechts uitingen van woede waren en niet als bedreigend zijn op te vatten. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de getuigen omtrent het bewezenverklaarde op wezenlijke onderdelen overeenkomen en consistent zijn. De rechtbank acht bewezen dat verdachte de fiets heeft opgepakt en in het water richting het slachtoffer heeft gegooid. Naast de verbale bedreigingen met de dood en met zware mishandeling moet het voor het slachtoffer in het water zeer bedreigend geweest zijn toen verdachte ook nog eens een fiets in zijn richting heeft gegooid. De rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte de fiets in het water heeft gegooid uit frustratie over de reeds ingetreden dood van het slachtoffer. De rechtbank verwerpt dan ook dit verweer. Nadere bewijsoverweging: Ten slotte heeft de raadsvrouwe gesteld dat de wet geen onredelijke zelfopoffering vergt en haar cliënt derhalve geen plicht had tot handelen. Verdachte en zijn medeverdachten hebben niet alles gedaan wat van hen in de gegeven situatie mocht worden verlangd. Nadat het slachtoffer te water was geraakt bleven zij in de buurt van de plaats waar het slachtoffer zich in het water bevond. Zij liepen naar de andere kant van de gracht in welke richting het slachtoffer kennelijk probeerde te zwemmen. Daarbij hebben zij de drenkeling in de gaten gehouden en gezien dat hij moeite had het hoofd boven water te houden. Op een zeker ogenblik kwamen de drie tot het inzicht dat de situatie zodanig ernstig was dat het slachtoffer dreigde te verdrinken. Het drietal was toen niet ver verwijderd van de drenkeling. Medeverdachte [medeverdachte] is vervolgens op een bootje gestapt, had zijn hemd of t-shirt uitgetrokken en heeft, naar hij verklaarde, tevergeefs gepoogd de drenkeling de helpende hand te reiken. Kort daarop ziet [medeverdachte] vlak voor zich [slachtoffer] definitief kopje onder gaan. In plaats van op dat moment verdere reddingspogingen te ondernemen, desnoods door zelf te water te gaan, is verdachte met de medeverdachten er vandoor gegaan, zelfs zonder alarm te slaan en de politie te bellen. De temperatuur van het water (toen 15 graden) behoefde geen beletsel te zijn voor het staken van de reddingspogingen. 5. De strafbaarheid van de feiten De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straffen en maatregelen Eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 meer subsidiair en 2 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en veroordeling van verdachte tot het betalen van € 28.660,70 (achtentwintigduizendzeshonderdzestig euro en zeventig eurocent) aan de benadeelde partij, alsmede het opleggen van schadevergoedingsmaatregel. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld voor de geleden schade. Hoofdstraf De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt verdachte zeer kwalijk dat hij moedwillig heeft bijgedragen aan het creëren van een voor het slachtoffer bedreigende situatie. De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf ten aanzien van de bedreiging er rekening mee dat verdachte jegens het slachtoffer dreigementen heeft geuit, terwijl het slachtoffer zich in het water van de Prinsengracht bevond. De rechtbank neemt het verdachte en zijn mededaders vooral ook kwalijk dat zij nadien, terwijl zij zich er van bewust waren dat het slachtoffer zich in een levensbedreigende situatie bevond, onvoldoende actie hebben ondernomen om het slachtoffer te redden. Verdachte en zijn mededaders hebben hiermee grote onverschilligheid getoond ten opzichte van het leven van een ander. Het slachtoffer is op jonge leeftijd overleden en er is onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden. Ook ter terechtzitting heeft verdachte er geen blijk van gegeven inzicht te hebben in de ernst van zijn handelen én zijn nalaten. Daarnaast neemt de rechtbank verdachte kwalijk dat hij en zijn mededaders zich niet direct gemeld hebben. In plaats daarvan kozen verdachten ervoor te zwijgen over het voorval omdat zij bang waren voor de mogelijke consequenties van hun handelen. In plaats van zich te melden bij de politie hebben verdachte en zijn mededaders overleg gevoerd om hun verklaringen op elkaar af te stemmen. Uit het aangehaalde uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt dat verdachte eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld. Daar de rechtbank bij de waardering van het bewijs onder 3.1 heeft geoordeeld dat verdachte en zijn mededaders vrijgesproken worden van het onder 1 primair en het onder 1 subsidiair telastegelegde en de eis van de officier van justitie gebaseerd is op het onder 1 primair telastegelegde, is de rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Ten aanzien van de benadeelde partij De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] wordt afgewezen omdat er geen rechtstreekse schade aan benadeelde partij is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten. Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling Bij de stukken bevindt zich de op 17 november 2005 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/047599-04, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 5 januari 2005 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot 4 weken gevangenisstraf, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 19 november 2007 aan verdachte is uitgereikt. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 62, 285 en 450 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing Verklaart de feiten onder 1 primair en 1 subsidiair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair en onder 2 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: 1. (meer subsidiair) als getuige van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin een ander verkeert, nalaten deze die hulp te verlenen of te verschaffen die hem, zonder gevaar voor zichzelf of anderen redelijkerwijs te kunnen duchten, verlenen of verschaffen kan, terwijl de dood van de hulpbehoevende volgt; en 2. bedreiging. Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair telastegelegde: Taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 140 uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 70 dagen. en ten aanzien van het onder 2 telastegelegde: Taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen. Beveelt dat verdachte de aanwijzingen en opdrachten opvolgt die hem in het kader van de tenuitvoerlegging van de taakstraf door of namens de reclassering worden gegeven. Gelast de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis d.d. 5 januari 2005 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde 4 weken gevangenisstraf. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] af. Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.M. van Oosten, voorzitter, mrs. M.D. Ruizeveld en J.M. Schouwenaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.L. Kop, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2007. De jongste rechter is buiten staat dit vonnis te medeondertekenen.